Het begrip verstoorde grond en de relatie met Jakobskruiskruid.

Door Esther Hegt en Hans Kruijer (Naturalis Biodiversity Center, Leiden) 2006.

Een plant die in zijn natuurlijke omgeving groeit heeft te maken met een groot aantal biotische en abiotische factoren. Biotische factoren hebben te maken met levende organismen, zoals bacteriën, schimmels, dieren, en andere planten in de naaste omgeving. Abiotische factoren zijn gerelateerd aan de niet-levende natuur, zoals klimaat, weer, waterkwaliteit, en bodem.

Foto@Dick Straatman

Voor een bos is het heel normaal dat er eens in de, zeg, twintig tot dertig jaar een zo zware storm komt dat er bomen sneuvelen. Dat hoort er bij en draagt bij aan de natuurlijke verjonging van het bos. Voor het bos, zeker als dat een groot en oud bos is, hoef je dat niet als een verstoring te beschouwen. Voor de omgewaaide bomen wel, en voor die bomen is het een vrij desastreuze verstoring. Voor de enkele boom die op de vlakte is blijven staan is het ook een verstoring, omdat zijn buren er niet meer zijn en hij veel meer licht vangt. Voor kruiden als Vingerhoedskruid en Adelaarsvaren bijvoorbeeld is het ook een verstoring, die een uitgelezen kans biedt om massaal op zo’n stormvlakte te gaan groeien.

Jakobskruiskruid heeft een open gewoeld plekje nodig om te kunnen ontkiemen. Een gaatje door een worm gemaakt kun je niet echt zien als een verstoring van de bodem, een wormhoopje is te klein. Daarentegen is een molshoop weer wel een welkome verstoring voor Jakobskruiskruid. Vanuit het perspectief van Jakobskruiskruid zijn mensen eigenlijk grote mollen, die grote verstoringen in een vegetatie kunnen aanbrengen (ploegen, verplaatsen van grond bij aanleg van woonwijken en wegen), maar dat ook indirect kunnen bewerkstelligen door (te veel) vee in weilanden en natuurgebieden te laten grazen. Als je een weiland als één geheel systeem bekijkt, dus op grotere schaal, zijn molshopen geen verstoring, ( van echte mollen) omdat mollen tot de weidebodemfauna behoren en ook wezenlijk zijn voor de bodemvorming, net als wormen, maar voor Jakobskruiskruid zijn de molshopen wel ideaal om te kunnen kiemen.

Jakobskruiskruid is inheems in Nederland, maar tot voor enkele decennia zeldzaam in sommige delen van Nederland (zoals Drenthe en aangrenzend Groningen). Daar is de soort uitgezaaid en maakt de soort dankbaar gebruik van de vele recente verstoringen die de mens daar aanricht.

Of Jakobskruiskruid het liefst op schrale grond groeit valt te betwijfelen. Drenthe was heel erg schraal en daar kwam de soort tot voor kort weinig voor. Het bevestigt wel weer dat mensenwerk de natuur verstoort en Jakobskruiskruid ook op rijkere gronden kan groeien, mits de vegetatie maar voldoende open is en de bodem voldoende verstoord en omgewoeld. Ook hier kunnen weer meer factoren meespelen, planten houden zich niet aan de regeltjes zoals die wij mensen voor hen bedenken. Als er in een flora staat dat de plant meestal op schrale grond groeit, dan wil dat niet zeggen dat de plant nooit op een voedselrijke grond zal groeien. Het voorkomen van een plant in een bepaalde omgeving wordt door heel veel biotische en abiotische factoren bepaald. Het kan zijn dat 1 (of meerdere) van deze factoren niet optimaal voor de plant is (bijvoorbeeld een bodem die wat voedselrijker is dan Jakobskruiskruid dat ideaal zou willen hebben), maar dat dit gecompenseerd wordt door andere factoren die wel optimaal zijn (bijv. een bodem die verstoord is).

About the author